Louise Wilhelmina Gummels-Juda dl.2

Restant suikerpers op Hazard

Niet lang terug verscheen in de Ware Tijd het artikel: Louise Wilhelmina Gummels dl. 1. Namens tante S dank ik een ieder voor de leuke reacties op het artikel. Alle lof en eer komt in elk geval de 92 jarige tante S toe, aan wie ik de informatie te danken heb. In het bijzonder de informatie over haar moeder Louise Wilhelmina Gummels-Juda, wiens graf ik op de plantage Hazard in Nickerie heb aangetroffen. Daarnaast de informatie over de plantagegeschiedenis van Nickerie die ik mocht vastleggen voor ons nageslacht. Maar wat tante S te vertellen had, was te veel voor een artikel. Daarom zoals beloofd, hier het slotdeel, waarin wij tante S nader mogen leren kennen en van haar verhaal mogen genieten.

Hoe het begon

Het was op 16 november 2003 dat ik met Phillip Dikland op onze speurtocht naar de plantagegeschiedenis van Suriname te plantage Hazard, stuitten op een ongeschonden graf met als opschrift: Louise Wilhelmina Gummels-Juda, 9 juli 1884- 17 februari 1919, R.I.P.Aangezien niemand ons de informatie kon verschaffen wie daar begraven lag, was ik enorm blij om na bijna twee jaren, op goed geluk, in contact te komen met de lieve tante S. Zij vertelde mij het mooie verhaal van haar moeder, de dochter van de vrijgekomen slavin die eerst Carolina heette en na de afschaffing van de slavernij de naam Judith Hardt kreeg. Zij trouwde met Henrie Juda en kregen samen een dochter, die zij de namen Louise Wilhelmina gaven. Op de plantage Hazard leerde zij George Nicolaas Gummels, die op de plantage als opzichter werkzaam was, kennen. Zij trouwde met hem en samen kregen zij verschillende kinderen waaronder tante S. Tezamen met dit familieverhaal, wordt de plantage Hazard in beeld gebracht.Voor het volledig verhaal verwijs ik u, geachte lezer, terug naar deel 1 van het artikel Louise Wilhelmina Gummels-Juda, verschenen in de Ware Tijd van zaterdag 30 april 2005.

Esseline Louise Gummels

Hoewel ik van tante S haar identiteit volstrekt niet mocht prijs geven, wat ik ook niet heb gedaan, heeft zij na het verschijnen van deel 1 van dit artikel kunnen ervaren, dat het ijdele hoop was, onbekend te blijven. Want u, wist haar te vinden. Daarom mag ik nu tegen u die het niet weet zeggen, dat tante S niemand minder is dan Esseline Louise Gummels, geboren in Paramaribo op 16 oktober 1912. Zij is lief, wijs, scherp en heeft een stem van een jonge vrouw. Op 92 –jarige leeftijd doet zij nog alles zelf in huis. En als u haar thuis bezoekt, moet u niet vreemd opkijken dat zij samen met u een “tikje”, rumcola of zo, met u gebruikt. Is dat haar geheim, zo’n hoge leeftijd te halen? Neen,zegt ze. Ga veel met jongeren om. Voor haar geheugen heb ik zeer veel bewondering. En hoewel zij niet toegeeft lief te zijn, volhard ik in mijn stelling met dezelfde “ koppigheid” die ik van haar heb mogen leren. Zij gaat door dik en dun voor haar mening, nadat zij de echtheid daarvan heeft kunnen beargumenteren. Over een ding kunnen wij het niet eens worden. Zij zegt dat zij met haar hoge leeftijd niet mooi is, maar ik blijf erbij, zij kleedt zich in stijl en is lief en mooi. Ik probeer haar te overtuigen met de stelling, dat de vrouw de personificatie van de liefde is. “Zie de moeder”, zeg ik. Is het niet zij die wanneer de mens die ter aarde komt, zij haar warme zoete melk aan hem te drinken geeft, zodat hij het verdere levenslicht, het leven mag blijven aanschouwen. Daaruit kracht mag putten en tot volwassenheid mag komen, ook vanwege de liefdevolle verzorging die gegeven wordt. Dus ik vind haar mooi, toch mag ik van haar geen recente foto publiceren, vandaar dat ik gebruik maak van een oude foto uit haar jongere jaren.

Hazard, de fabriek rond 1890

Met tante Esseline gaan wij nu terug in de tijd als zij over de plantage Hazard vertelt:” De gebroeders van Tholl , Challie en Williams, kan ik mij zeer goed herinneren. Een werkte in de smederij van de fabriek en de andere in de timmerloods. In de middag als ik met mijn broertje op de trap van het oude echtpaar Giliard zat, want wij zaten daar vaker in de middag, kwamen de broers langs. Opa en Oma Giliard woonden bij een zijweggetje dat uitkwam bij de fabriek. En als de broers ons zagen dan was het altijd:” Dag essie, dag broerie”. Mijn broer werd broerie genoemd”. Tante Esseline moet er even om lachen als ze er nu naar terug denkt. Van opa Giliard kan zij zich herinneren dat hij een prachtige man was. Hij had zoals zij het zegt, vreselijke lange nagels. Hij had heel lang op de plantage gewerkt als veldopzichter om uiteindelijk te eindigen in de fabriek.

“ Ik weet”, zegt zij,” toen woonden wij op de naburige plantage Waterloo en hij kwam bij ons thuis voor een feestje met de opzichters. Toen vertelde de administrateur van de plantage, meneer Gorden, aan de aanwezigen dat Opa Giliard weer op de muilezel naar het veld ging. Gorden sprak van Peter Pan, die werd toch nooit oud. Maar Giliard was toen al heel oud, boven de zeventig moet het zijn geweest. Maar omdat het zeer slecht ging met de suiker, dus met de plantage, moest hij weer het veld in als opzichter. Kijk, je had geen enkele sociale verzekering in die tijd. Als je wilde overleven moest je werken. Je werkte tot je erbij neerviel, klaar. Geen enkel gebaar, niets. Mijn vader heeft hoewel hij een topfunctie had, geen enkel rooie cent pensioen gehad. Hij had op zijn oude dag geen geld. Sparen ging moeilijk, of je moest vreselijk gaan stelen en onbetrouwbaar zijn”. Ik probeer dit niet te begrijpen en wijs tante erop, dat haar vader toch directeur van de plantage was. “ Wat dacht je dat een directeur verdiende? Duizenden?” Gaat zij verder. “ Helemaal niet. Dan had je altijd een heel gezin die je in Paramaribo moest verzorgen. Want de plantage had geen school. Geen enkele planter of opzichter is in die tijd rijk geworden, of je moest hebben gestolen. Het zijn de plantage-eigenaren die van hun bezit rijk werden. Voor knoeien moest je niet bij mijn vader Gummels zijn, neen echt niet. Hij heeft tot zij zeventigste op de plantage gewerkt. De laatste jaren op de plantage Alliance te Commewijne totdat die aan het gouvernement is verkocht. Hij kreeg toen een onderstand van het gouvernement, eigenlijk niet de moeite waard. Hij heeft toen tot zijn dood voor de firma Fernandes gewerkt”. De vader van tante stamt af van de stamvader Gerard Heinrich Gummels met Jorjean Christie.

Mardie

Op zich vond tante Esseline het leven op de plantage gezellig. In Paramaribo ging zij op school en bleef bij de familie Lobato aan de Wagenwegstraat waar nu de zaak Sweet Hart is. Er stond toen een soort grote dubbele woning, tweehuizen onder een kap. Daar hebben de gebroeders Spence: Bob, Tom, Freddy en George, Just ter Meer en zijn broers en de jongens Stuger, wier vader ook opzichter op plantage Hazard was, gewoond. “Ik was een prinses tussen al die jongens”, zegt tante. Ze zegt daarna nog iets, maar daarop staat censuur. Niet slecht hoor, maar de vrouwen zouden boos op haar worden. Als de vakantie aanbrak, dan was het tijd om naar de plantage te gaan. Wegens ziekte mocht zij in haar kinderjaren zelfs een jaar lang op de plantage blijven. De familie Spence kent zij nog heel goed. De vader kwam uit Schotland, die heette Charles. Hij had een hindostaanse vrouw die mother werd genoemd. Zij noemt de kinderen in volgorde: Kitty( getrouwd met Goodings), Challie, Elisabeth( Bessy), David, Bob, Thomas(Tom), Freddy, George, Lussy en Annie. Ze hadden allemaal slechte ogen en droegen een bril. Freddy zei altijd volgens tante: “ Nog een nummer hoger, nog een nummer hoger, en ik ben blind”. Hij bedoelde dan de sterkte van de glazen. Ai, wij moesten toch wel even lachen om die Freddy. “ Het leven op de plantage was voor haar als kind, heerlijk. De immigranten kookten de dingen zoals we die nu kennen. De javanen maakten bijvoorbeeld hun bamie en nasie. Er was veel wild en vis op de plantage. Veel gevogelte, zoals bosdoksen en de verschillende eenden. Denk aan de skoertjies. Wij aten twee keer per dag warm op de plantage. Er was ook vee op de plantage die melk en vlees leverde. Een slagerij heb ik niet gezien, maar er kwam wel vlees op tafel. Er waren speciale kokkinnen die zorgden voor de maaltijden. Op Hazard was de keuken tegen het huis aangebouwd. Een enorme keuken met een groot fornuis, dat een schoorsteen had. Het fornuis werd met hout gestookt. De hel was nog koeler dan onze keuken denk ik. Vreselijk was het. Dan had je nog een bijkeuken met een rij koolpotten. Je had in de keuken ook een brandmirrie, een soort stenen aanrecht met ijzeren staven. Daarop werd ook gekookt. Het huis was groot. Er waren schoonmaaksters en wasvrouwen. Er moest veel geschrobd worden. Er was een tuinman en een muleboy, die moest voor de muilezelzorgen en water naar het veld dragen. Daarnaast maakte hij dagelijks de leggings, de kaplaarzen van mijn vader schoon. Verder begeleide hij mijn vader naar het veld samen met de battoboi. De laatste moest met een soort bootje( platte houtenkist), mijn vader over de vele transportkanalen die de plantage kende, zetten. Bij het kanaal bleven zij dan wachten tot de opzichter verder moest naar andere kavels. De muleboy heb ik vele jaren later in Paramaribo ontmoet. Hij werkte als wachter bij Varenkamp. Hij herkende mij niet, maar ik hem wel. Toen ik na sluitingstijd in de avond gehaald moest worden, stond hij al op wacht. Hij zei toen tegen mij, toen twee jongetjes passeerden,:” Toen ik zo klein was moest ik al op de plantage werken”. Ik vroeg hem welke plantage. Hij zei Waterloo in Nickerie. Toen zei ik hem,:”Ken je meneer Gummels dan?”. Toen zei hij: ”Ach ja, tuan besar ”, wat betekent zoiets als de grote heer, zoiets als saheb. Toen zei hij dat mijn vader kinderen had en noemde al de namen. Ook Esseline die hij een mooi meisje vond. Toen zei ik : “Wat zeg je , ze was een mooi meisje ,kijk goed naar me”. Toen begreep hij dat Esseline voor hem stond. Hij was zo blij. Hij sprak er met de collega’s nog dagen over de tijd op de plantage. Hij heette Mardie Het was een heel mooi moment”. En toen tante dit vertelde, deed het mij echt gevoelen, dat wij samen in een historische roman waren. Ik besefte dat ook de muleboy heeft moeten presteren. “Mijn vader bleef geen dag thuis”, gaat tante verder en ik hang aan haar lippen. “Hij hield van zijn werk en de productie betekende veel.

De mensen van de plantage hadden vrij suiker. Maar als je wist hoe de suiker in bulk werd opgeslagen, at je het niet. De arbeiders stapten zo in de suiker, om die in zakken te scheppen. Alles gebeurde toen handmatig”. Ik kan me als kleine jongen herinneren dat mijn moeder aan ons zei, de klontjes die in een hoeveelheid suiker voorkwamen niet te eten. Ons werd verteld dat als de javaanse arbeiders moesten spuwen, daarvoor niet naar buiten gingen en dat gewoon in de suikerhoop deden. Dat werden dan de klontjes. Of het een grapje was weet ik echt niet. Maar dat handmatig verwerken van die suiker, dat bevestigt tante wel. “De plantages kenden ook winkels”, zegt tante. Een chinesewinkel met een echte plantage chinees, die de gewone dingen verkocht als zoutvlees, bakkeljauw en snoep, zoals de watrakan en liktongo. En wat ik zeker weet, Huntly en Palmer beschuit. De van het, echte dure beschuit die kwam in lange blikken. Die krengen bleven natuurlijk te lang in de winkels. Vervaldata kende men niet. Een keer moesten wij kinderen naar een javaans feest. We kregen geld voor de danseres, want die kreeg van de gasten geld voor het dansen. Wij gingen helemaal voorin zitten. Thuis werd ons gezegd, wat je gegeven wordt moet je eten. Geen vieze gezichten trekken hoor. Nu, wij zaten en wij kregen die beschuit, helemaal boekoe. En daarnaast een soort witte softdrink uit Guyana, die volgens ons smaakte naar kakkerlak. Maar we hebben alles lekker gegeten en gedronken”. Van dit laatste moesten wij wel echt even lachen. Wat kinderen toch wel moeten doen. “Er was ook een bakkerij op Waterloo. Die was van de Duitser Bohm. Die heeft later zijn bakkerij naar Paramaribo overgebracht aan de Watermolenstraat”. Tante vraagt mij of ik die bakkerij gekend heb. Ik zeg van nee. Zij geeft als antwoord dat zij echt ziet dat ik niet van Paramaribo ben. Maar ze vergeet dat ik pas 52 jaar ben en zij 92. Ik was te jong om die bakkerij in Paramaribo gekend te hebben.

Wij lachen dan weer om die kakkerlakken en die boekoe beschuit… Tante zegt bescheiden dat de dingen die zij heeft kunnen vertellen, de herinneringen van haar jeugd zijn. Maar ik ben dankbaar die te mogen horen en het zal mij verblijden te vernemen dat ook u lezer, ervan heeft genoten. Nickerie zal dankbaar zijn, dat een deel van de geschiedenis van de eens bloeiende plantages is blootgelegd. Hoewel Esseline Louise Gummels haar moeder op 11-jarige leeftijd te Hazard heeft verloren, heeft haar hardwerkende vader, zijn kinderen, haar toen groot gebracht en aan ons geschonken. Zijn leven is niet tevergeefs geweest, want van tante Esseline zullen wij nog meer horen . Met lof aan Louise Wilhelmina Gummels-Juda en George Nicolaas Gummels.

4 reacties

  1. This is good stuff Ken,I googled your name and followed the link, I am so sorry that I did not have all this information while I was in Nickerie. Amzad -Trinidad

  2. Interessant verhaal. Mijn betovergrootvader, Jacob Cornelis Roos, is te plantage Hazard geboren in 1853. Later woonde hij aan de Oost Kanaalstraat 22. In 1893 trouwde hij met Elisabeth Elisa Mackintosch, ook bekend als Patty Mackintosch.

  3. Jammer dat ik hasr niet heb ontmoet. Tante S zou mij zeker meer over mijn opa kunnen vertellen die op zowel Waterloo als Alliance opzichter was. Uit mijn jeugd plm 1958 kan ik mij herinneren dat wij bij de heer Gummels op Alliance kwamen. Maar ook de connectie met de Spence familie kwam hier tot uiting. Mijn opa zijn zus was getrouwd met Charles Spence junior. Één van hun dochters wordt in oktober 99 jaar in Demerara. En ook nog goed van geheugen.
    Marijke Pickering

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.